Lang voeden
30 mei 2022Introductie van vast voedsel
30 mei 2022Voor het op gang brengen van de melkproductie is het belangrijk dat de baby snel na de geboorte wordt aangelegd en daarna regelmatig, om de twee à drie uur. Daarnaast is het geven van één of meer nachtvoedingen noodzakelijk.
Het op gang komen van de melkproductie en het geven van borstvoeding zal bij vrouwen die onder ideale omstandigheden zijn bevallen en goed geholpen worden met aanleggen dan ook weinig problemen opleveren. Er zijn echter vrouwen die in de eerste weken moeilijkheden ervaren met het produceren van voldoende moedermelk en het geven van borstvoeding. Iatrogene factoren kunnen hier een rol spelen.
Oorzaken
Wanneer de moeder onvoldoende gelegenheid krijgt om borstvoeding te geven op de normale, bovengenoemde manier, kan het op gang komen van de melkproductie langer duren. Dit probleem treft men vooral aan bij vrouwen die een klinische bevalling hadden. Omdat in een korte opnameperiode van enkele dagen het moeilijk te beoordelen is of de melkproductie op adequate wijze plaatsvindt, gaan deze vrouwen vaak naar huis zonder behoorlijke informatie over de lactatie. Zij weten niet hoe hun lichaam werkt en welke invloed bepaalde factoren hebben op het op gang komen van de borstvoeding.
Er is een verhoogd risico op een trager op gang komen van de borstvoeding, wanneer er sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden in de perinatale periode:
-
Groot bloedverlies
De vochthuishouding van de vrouw kan hierdoor uit balans zijn. Extra veel drinken helpt hier niet. Het lichaam heeft tijd nodig om te herstellen en de melkproductie kan langzamer op gang komen.
-
Scheiding van moeder en kind na de geboorte
Indien niet onmiddellijk wordt begonnen met regelmatig afkolven (zelfs al produceert de moeder maar een paar druppels colostrum) zal een scheiding tot tijdelijk onvoldoende melkproductie leiden. Bovendien wordt bij een scheiding een baby vaak bijgevoed met een speen, wat tot zuigverwarring kan leiden.
-
Stuwing
Overmatige zogstuwing in het kraambed, bijvoorbeeld doordat de borsten niet adequaat geleegd werden, kan involutie van de melkklieren tot gevolg hebben. Hierdoor kan de melkproductie verminderen.
-
Te lange tijd tussen de voedingen en/of voeden op schema
De melkproductie komt niet goed op gang door onvoldoende stimulans van de borsten.
-
Gebruik van tepelhoedjes
De borsten kunnen soms niet voldoende worden geleegd, waardoor de melkproductie onvoldoende wordt gestimuleerd.
-
Verkeerd aanleggen
Door een verkeerde houding van moeder en/of kind tijdens het voeden, wordt de borst onvoldoende gestimuleerd, wat tot vermindering van de melkproductie leidt. Bovendien veroorzaakt verkeerd aanleggen tepelkloven.
-
Zuigverwarring
(Bij)voeden met een speen, zelfs al een enkele keer, kan leiden tot zuigverwarring bij de baby met als gevolg een verkeerde drinktechniek aan de borst. Door onvoldoende stimulatie zal de melkproductie afnemen.
Preventie
De meeste van de genoemde oorzaken zijn te voorkomen door een goed borstvoedingsbeleid.
Moeders met een verhoogd risico op een langzamer op gang komen van de borstvoeding, kunnen door de hulpverleners van de intramurale zorg vóór ontslag uit de instelling worden geïnformeerd en voorgelicht. Als de vrouw weet dat het geven van borstvoeding in de eerste weken wat meer geduld en doorzettingsvermogen kan vergen door bepaalde omstandigheden, zal zij minder vlug bezorgd of ontmoedigd zijn. Het is zinvol de moeder op de hoogte te brengen van het bestaan van borstvoedingbegeleidingsgroepen.
Daarnaast is een duidelijke (schriftelijke) overdracht aan de extramurale hulpverleners nodig. Dit voorkomt problemen thuis en tegenstrijdige adviezen van betrokken hulpverleners.
Hulpverleners in de extramurale zorg zijn soms niet op de hoogte van deze risico’s, vooral als hun werkveld breder is dan de kraamzorg. Goede instructies en eenduidige adviezen, door een goede overdracht aan de extramurale zorg, zijn dan ook belangrijk.
Verwijzing naar een lactatiekundige kan wenselijk zijn. De lactatiekundige kan in dit geval werken als katalysator tussen de verschillende betrokken hulpverleners en de moeder, zodat een duidelijk en goed te volgen begeleidingsplan voor moeder en kind kan worden opgesteld.